Je hoort het voordat je het ziet. Gebrul, stoten op de mat, ritme van lichamen die vallen en opstaan. In een trainingszaal ergens in Tbilisi worden geen interviews gegeven of mooie woorden gedeeld. Hier spreekt het zweet.
Vazha Margvelashvili, Olympisch medaillewinnaar en meervoudig Europees kampioen, zegt het eenvoudig: “Onze kracht zit niet in spieren, maar in hart.”
Elke worp die op een toernooi wordt uitgevoerd, is duizenden keren geoefend. Niet snel, maar hard. Niet vrijblijvend, maar alsof het moet. De trainingssfeer is rauw. Elke sessie is fysiek én mentaal slopend. Het is niet gemaakt voor de camera. Toch valt het op. En dat is precies waarom de Georgiërs blijven opvallen op het hoogste niveau.
Volgens analist en oud-judoka Dennis van der Geest is het geen toeval. “Wat daar gebeurt, zit dieper dan techniek,” zegt hij. “Het is traditie. En trots. Dat voel je bij elke wedstrijd.”
De trainingen zijn intens en eentonig tegelijk. Tientallen keren dezelfde worp. Telkens net iets sneller. Net iets harder. Alsof er niets anders telt dan de beweging. En dat klopt. Want wie zijn techniek onder druk automatisch laat kloppen, wint.
De Georgische ploeg is niet alleen sterk op de mat, maar ook daarbuiten. In de hal ernaast wordt getild, gesprint en gebruld. De judoka’s bouwen hun lichaam zoals ze hun karakter vormen: met herhaling, pijn en geen ruimte voor excuses.
De coaches, vaak zelf oud-topjudoka’s, laten weinig los. Ze kijken. Ze corrigeren. Maar vooral: ze eisen. Wie hier traint, traint niet voor plezier. Die traint om te winnen. Dat merk je aan alles. Niemand loopt, iedereen beweegt.
In een sport die draait om timing, evenwicht en controle, heeft Georgisch judo iets extra’s. Iets wat niet meetbaar is. Hun atleten winnen niet alleen door techniek, maar door uitstraling.
Door overtuiging. En die begint in de zaal waar de vloer schuurt en de lucht zweet.
Lees het artikel op de mobiele website